In deze aflevering van de IBR podcast behandelen Fleur Onrust (SIX advocaten) en Daan Korsse (SoppeGundelach advocaten) de meest opvallende actualiteiten en uitspraken op het gebied van stikstof, het natuurbeschermingsrecht, ruimtelijke ordening en handhaving.
Op zoek naar meer kennis over de Omgevingswet? Klik hier voor het actuele cursusaanbod over de Omgevingswet bij het Instituut voor Bouwrecht.
Rb. Noord-Nederland, 18 juni 2024, ECLI:NL:RBNNE:2024:2373 (Natuur. Gebiedsbescherming. Natura 2000. Intern salderen. Extern salderen. 1 project. Projectbegrip.
Weigering natuurvergunning melkrundveehouderij)
De rechtbank overweegt over intern salderen dat het hier niet gaat om een situatie waarin een inrichting haar eigen activiteiten herstructureert, maar om een situatie waarin is beoogd de toegestane stikstofdepositie binnen het ene project in te zetten voor de stikstofdepositie binnen een ander project. De rechtbank overweegt dat zij moet beoordelen of de activiteiten op de [adres] en [adres] gezamenlijk kunnen worden aangemerkt als één project in de zin van de Wnb en er kan worden geconcludeerd dat ten opzichte van die referentiesituatie geen sprake is van een toename van stikstofdepositie. Bij de beoordeling van de aanvraag voor dit project is het de vraag of het hier gaat om een situatie waarin sprake is van een inrichting die haar eigen activiteiten herstructureert. De rechtbank zoekt voor de beoordeling daarvan aansluiting bij de criteria die gelden voor het inrichtingenbegrip en zal hierna beoordelen of sprake is van technische, functionele en organisatorische bindingen en of de percelen in elkaars onmiddellijke nabijheid zijn gelegen. De rechtbank is van oordeel dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat in dit geval niet intern kan worden gesaldeerd. Niet gebleken is dat sprake is of is geweest van technische en functionele binding tussen het agrarisch perceel op de [adres] en de [adres]. De enkele stelling van eiseres dat onder andere sprake is van één kantine en dat dezelfde middelen en machines voor beide percelen worden gebruikt, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om de aanwezigheid van deze bindingen aan te nemen. Eiseres heeft dit verder niet met stukken onderbouwd. Daarbij is verder niet gebleken dat op de twee percelen sinds eiseres eigenaar is tegelijkertijd agrarische activiteiten zijn ontplooid. Dat sprake is van een organisatorische binding omdat beide percelen in eigendom waren van eiseres, acht de rechtbank niet voldoende om te kunnen spreken van één inrichting. Ook als beide percelen tot dezelfde eigenaar behoren, kunnen op beide percelen los van elkaar staande activiteiten worden ontplooid die niet van elkaar afhankelijk zijn. De percelen liggen, met een afstand van 550 meter en meerdere tussenliggende percelen, naar het oordeel van de rechtbank ook niet in elkaars onmiddellijke nabijheid, mede gelet op de afwezigheid van de functionele en technische bindingen. Het gaat hier naar het oordeel van de rechtbank daarom niet om een situatie waarin een inrichting haar eigen activiteiten herstructureert, maar om een situatie waarin is beoogd de toegestane stikstofdepositie binnen het ene project in te zetten voor de stikstofdepositie binnen een ander project. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet. Ook kon geen gebruik worden gemaakt van extern salderen. Uit de koopovereenkomst blijkt niet dat de stikstofdepostie van saldogever wordt overgedragen aan saldonemer ten behoeve van het uitbreiden van de activiteiten op de [adres]. Ook is in de koopovereenkomst niet afgesproken dat de natuurvergunning voor de [adres] zal worden ingetrokken. Het college heeft zich daarom terecht op het standpunt gesteld dat geen sprake is van directe samenhang tussen de intrekking van de toestemming voor de saldogevende activiteit en de verlening van de toestemming voor de saldo-ontvangende activiteit.
Rb. Zeeland-West Brabant 30 mei 2024, ECLI:NL:RBZBWB:2024:3583 (Natuur. Gebiedsbescherming. Natura 2000,Aqua-Pri. Project-begrip. Referentiesituatie)
Van warenhuis naar hotel, rechtbank meent dat geen sprake is van de voortzetting van een project. Het college stelt naar het oordeel van de rechtbank echter ten onrechte dat een volledig andere invulling van de activiteiten op het perceel niet maakt dat er sprake is van de wijziging van een bestaand project. Gelet op het aangehaalde AquaPri-arrest in de vorige overweging miskent het college daarmee de uitleg van het HvJ voor wat betreft het onderscheid tussen een bestaand en een nieuw project. Het aparthotel is geen voortzetting of wijziging van een bestaand project, zodat de bestaande milieutoestemming voor het warenhuis niet kan gelden als referentiesituatie. Dat betekent dat voorafgaand aan de vergunningverlening voor het aparthotel in beginsel een passende beoordeling dient plaats te vinden, tenzij uit de voortoets de zekerheid is verkregen dat het aparthotel de natuurlijke kenmerken van het Natura 2000-gebied niet zal aantasten. Het aparthotel is geen voortzetting of wijziging van een bestaand project, dus de milieumelding kan niet gelden als referentiesituatie. In beginsel passende beoordeling opstellen, tenzij uit de voortoets de zekerheid is verkregen dat de natuurlijke kenmerken van het Natura 2000-gebied niet aangetast zullen worden.
Rb. Gelderland 18 juni 2024, ECLI:N:RBGEL:2024:3702 (Natuur. Natura 2000. Intern salderen. Lijn uitspraak Amercentrale (nuanceringslijn) gevolgd)
Eerdere natuurvergunning was niet passend beoordeeld en is nooit gebruikt, en mag daarom nu niet als referentiesituatie gebruikt worden. Verwijzing naar uitspraak: Uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant van 8 december 2021, ECLI:NL:RBOBR:2021:6389. (Amercentrale). Hoger beroep tegen die uitspraak is bij de Afdeling van bestuursrechtspraak op 6 en 7 februari 2024 ter zitting behandeld. In afwachting op die uitspraken (Amercentrale en Rendac) van de Afdeling is nog de vraag of de nuanceringslijn wordt gevolgd.
Vzngr. ABRvS 21 juni 2024, ECLINL:RVS:2024:2533 (Natuur. Natura 2000. Gebiedsbescherming. Stikstof. Tijdelijke depositie. Ecologische beoordeling)
De kleine tijdelijke depositietoename tijdens de aanlegfase is ecologisch beoordeeld met als conclusie dat die geen significante gevolgen heeft. De voorzieningenrechter ziet geen reden om aan te nemen dat de Afdeling in de bodemprocedure zal oordelen dat de emissies tijdens de aanlegfase zodanig zijn onderschat dat voornoemd standpunt van de staatssecretaris dat het project geen significant negatieve effecten heeft op de instandhoudingsdoelstellingen van de nabijgelegen Natura 2000-gebieden, niet langer houdbaar is. Nu het er naar het voorlopig rechtmatigheidsoordeel naar uitziet dat de staatssecretaris zich op het standpunt mocht stellen dat extern salderen niet nodig is, is er voor de voorzieningenrechter geen reden om de daartegen ingebrachte bezwaren in het oordeel op het verzoek te betrekken. Dit betekent dat de voorzieningenrechter niet toekomt aan de beoordeling van de gronden van DUH en anderen over extern salderen.
Rb. Den Haag 6 juni 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:8736 (Kort geding civiel. Habitatrichtlijn. Natura 2000. Stikstofbeleid)
Greenpeace vordert in kort geding dat de Staat een plan van aanpak maakt en uitvoert om ervoor te zorgen dat de stikstofdepositie in de voor stikstof gevoelige natuur wordt teruggedrongen. Volgens Greenpeace leidt het huidige beleid ertoe dat de meest kwetsbare habitats (vermeld op een Rode Lijst) na eind 2025 onherstelbaar beschadigd (dreigen te) raken. Greenpeace stelt dat de Staat onrechtmatig handelt door de stikstofdepositie op die kwetsbare natuur niet sneller terug te dringen. Volgens Greenpeace is de situatie voor die natuur zo ernstig dat de uitkomst van de bodemprocedure, die bij deze rechtbank aanhangig is, niet kan worden afgewacht.
De voorzieningenrechter wijst de vorderingen van Greenpeace af. Partijen zijn het erover eens dat stikstofreductie noodzakelijk is om verdere schade aan de stikstofgevoelige natuur te voorkomen. Verder staat vast dat de stikstofgevoelige natuur in slechte staat is en dat het huidige stikstofbeleid van de Staat er niet toe zal leiden dat de stikstofdepositie in de meest kwetsbare habitats op korte termijn tot een verantwoord niveau wordt teruggebracht. Als de Staat geen passende maatregelen neemt om verdere verslechtering van concrete (Natura 2000-)gebieden te voorkomen, handelt hij in strijd met zijn Europeesrechtelijke verplichtingen. Het valt daarom niet uit te sluiten dat de Staat in meerdere concrete gevallen verplicht is ervoor te zorgen dat de stikstofdepositie (lokaal) op zeer afzienbare termijn verder wordt teruggedrongen. In dit kort geding is onvoldoende duidelijk geworden dat de Europeesrechtelijke verplichtingen meebrengen dat de stikstofdepositie in alle concrete habitats van de Rode Lijst voor eind 2025 onder de kritische depositie waarde (KDW) moet zijn gebracht. Voor welke concrete habitats dan wel op de Staat de plicht rust op zeer korte termijn tot actie over te gaan, kan in dit kort geding niet worden vastgesteld. De vorderingen van Greenpeace zijn daar onvoldoende op toegespitst.
Rb. Overijssel 25 juni 2024, ECLI:NL:RBOVE:2024:3343 (Wabo. Handhaving. Dwangsom. Verwijderen en verwijderd houden dakkappellen. Overtreder. Functioneel dader. Echtgenoot)
Volgens artikel 5:1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt onder overtreder verstaan ‘degene die de overtreding pleegt of medepleegt’. Niet alleen degene die de overtreding fysiek verricht kan dus worden aangemerkt als de overtreder, maar ook degene aan wie de gedraging is toe te rekenen en voor de overtreding verantwoordelijk wordt gehouden. Ten aanzien van de laatste categorie wordt voor het begrip ‘overtreder’ door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) aangesloten bij de strafrechtelijke criteria voor het functioneel daderschap. Het komt er dan op neer dat een overtreding aan een functioneel dader kan worden toegerekend als deze erover kon beschikken of de overtreding plaatsvindt en daarnaast de gedraging aanvaardt.
Eiser treedt op als beheerder van de woning, terwijl zijn echtgenote eigenaar is van de woning. Eiser heeft wellicht de opdracht verleend om de dakkapellen te laten plaatsen, maar dat neemt niet weg dat hij dit enkel met goedvinden van de juridisch eigenaar, zijn echtgenote, heeft kunnen doen. De rechtbank overweegt dat eiser daarmee niet als feitelijk overtreder kan worden gezien. Ditzelfde geldt voor het (laten) verwijderen of aanpassen van de dakkapellen, ofwel de overtreding ongedaan maken en voldoen aan de last onder dwangsom die door het college is opgelegd. Eiser heeft niet de (juridische) beschikkingsmacht om de overtreding te beëindigen. Hij kan dat immers niet zonder voorafgaande toestemming van de juridisch eigenaar bewerkstelligen. Dat de juridisch eigenaar zijn echtgenote betreft, maakt dit voor de rechtbank niet anders. Eiser kan ook niet worden gezien als functioneel overtreder.
Rb. Overijssel 27 juni 2024, ECLI:NL:RBOVE:2024:3390 (Handhaving. Natuur. Soortenbescherming. Wnb. Zorgplicht. Mountainbike route. Overtreder)
Eiser kan naar het oordeel van de rechtbank in het onderhavige geval niet worden aangemerkt als overtreder van de artikelen 3.5 en 3.10 van de Wnb. Niet in geschil is dat eiser niet degene is die zelf feitelijk dieren op de route doodt of verstoort. Hij is de beheerder van de MTB-route en stelt die route open voor het gebruik daarvan door het publiek. Dat publiek, meer specifiek de MTB’ers, doodt of verstoort in voorkomende gevallen – volgens alle partijen per ongeluk – de dieren. Daargelaten of eiser in de gegeven omstandigheden als pleger, medepleger of functioneel dader van het doden/verstoren van de dieren kan worden aangemerkt, kan naar het oordeel van de rechtbank in dit geval niet worden gezegd dat eiser, alleen door het openstellen van de MTB-route willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat beschermde dieren worden gedood of verstoord. De enkele vaststelling dat eiser wist dat in het gebied waar de MTB-route ligt beschermde diersoorten voorkomen en dat door het openstellen van de route de kans bestond dat deze dieren op de singletracks (kunnen) worden aangereden door derden, kan naar het oordeel van de rechtbank niet zonder meer het oordeel dragen dat eiser die kans, voor zover deze al aanmerkelijk is, bewust heeft aanvaard. Daarbij is van belang dat de maatregelen die eiser in de loop van de tijd heeft getroffen op en rond de singletracks, zoals het creëren van zandbanken en minder aantrekkelijk maken van de paden voor de dieren, naar het oordeel van de rechtbank niet anders kunnen worden uitgelegd dan als pogingen om het doden of verstoren van beschermde dieren juist te voorkomen.
Gelet hierop kan eiser niet de door verweerder tegengeworpen overtreding hebben begaan. Om die reden was verweerder niet bevoegd handhavend tegen eiser op te treden en hem een last onder dwangsom op te leggen ter zake van de overtreding van de artikelen 3.5, eerste en tweede lid, en 3.10, eerste lid, van de Wnb. De rechtbank overweegt dat eiseres als beheerder van de MTB-route op de Sallandse Heuvelrug zich heeft te houden aan de zorgplicht van 1.11 van de Wnb. Niet in geschil is dat eiser noch bij de oorspronkelijke aanleg van de MTB-route in 2002, noch bij de wijziging van de route in 2015/2016, toen de singletracks zijn aangelegd, onderzoek heeft gedaan naar de gevolgen daarvan voor beschermde diersoorten. De wijzigingen aan de route zijn wel getoetst op gebiedsbescherming, maar niet op soortenbescherming. Nu uit onderzoek door de NDFF en door verweerder blijkt dat er daadwerkelijk beschermde dieren, te weten zandhagedissen, hazelwormen en levendbarende hagedissen, in het hele gebied aanwezig zijn en dus overal op de MTB-route gedood of verstoord kunnen worden, wat ook daadwerkelijk gebeurt, terwijl eiser daarnaar geen onderzoek heeft verricht ten tijde van de aanleg en ingebruikname van die MTB-route, noch in een later stadium, heeft eiser naar het oordeel van de rechtbank de op hem rustende zorgplicht van artikel 1.11 van de Wnb geschonden.