In deze aflevering van de IBR podcast behandelen Fleur Onrust (SIX advocaten) en Daan Korsse (SoppeGundelach advocaten) de meest opvallende actualiteiten en uitspraken op het gebied van stikstof, het natuurbeschermingsrecht, ruimtelijke ordening en handhaving.
Op zoek naar meer kennis over de Omgevingswet? Klik hier voor het actuele cursusaanbod over de Omgevingswet bij het Instituut voor Bouwrecht.
Rb. Gelderland 5 januari 2024, ECLI:NL:RBGEL:2024:25 (Wnb, stikstof, art. 2.7 Wnb, extern salderen, verleasen)
Natuurvergunning voor het verlengen van bestaande geitenstallen. Extern salderen door middel van verleasen. De rechtbank oordeelt dat de publiekrechtelijke borging in deze zaak onvoldoende is, omdat er alleen voorschriften aan de natuurvergunning voor het saldoontvangende bedrijf zijn verbonden en niet voor het saldogevende bedrijf. De voorschriften binden alleen het saldo-ontvangende bedrijf en niet het saldogevende bedrijf. Het college heeft onvoldoende gewaarborgd dat de saldogevende activiteit niet zal worden hervat. Omdat niet aan de voorwaarden voor externe saldering wordt voldaan, heeft het college ten onrechte deze mitigerende maatregel bij de vergunningverlening betrokken.
Rb. Midden-Nederland 22 december 2023, ECLI:NL:RBMNE:2023:6900 (Wnb, stikstof, SSRS)
Natuurvergunning voor bio-energiecentrale. De rechtbank oordeelt dat GS de vergunning ten onrechte hebben verleend met gebruikmaking van de depositieruimte uit het stikstofregistratiesysteem (SSRS). Voor welke projecten gedeputeerde staten bij het verlenen van een Wnb-vergunning gebruik mogen maken van de depositieruimte uit het SSRS is bepaald in de Regeling natuurbescherming (Rnb). Een categorie betreft noodzakelijke nutsvoorzieningen direct samenhangend met een woningbouwproject. Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken dat met de komst van deze bio-energiecentrale sprake is van een direct met een of meerdere woningbouwprojecten samenhangende noodzakelijke nutsvoorziening, zoals de Rnb vereist.
Rb. Limburg 18 december 2023, ECLI:NL:RBLIM:2023:7356 (Wnb, art. 2.7, 2.8 Wnb, AquaPri, PAS)
Natuurvergunning exploiteren, wijzigen en uitbreiden rundveehouderij. De rechtbank legt het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 10-11-2022 (AquaPri), ECLI:EU:C:2022:864, zo uit, dat ook bij de beoordeling van de wijziging van een project en de vraag of daarvoor een passende beoordeling moet worden gemaakt, niet zonder meer mag worden uitgegaan van de onderliggende vergunning, indien vast staat dat die onderliggende vergunning is verleend met een beoordeling die niet voldoet aan de vereisten van artikel 6, derde lid, van de Habitatrichtlijn. De rechtbank oordeelt dat bij de verlening van de natuurvergunning niet mocht worden uitgegaan van de referentiesituatie van de eerdere vergunning, die met de PAS-regeling tot stand is gekomen.
ABRvS 17 januari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:131 en ECLI:NL:RVS:2024:129 (Positieve weigering, intern salderen, geen vergunningplicht)
De Afdeling stelt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het college niet bevoegd is een natuurvergunning te verlenen voor een activiteit die niet vergunningplichtig is. Tegen de positieve weigering kan beroep worden ingesteld en daarin kan, aan de orde worden gesteld of artikel 2.7 van de Wnb in het concrete geval van toepassing is en ruimte biedt voor de verlening van een vergunning. Als dan wordt vastgesteld dat een activiteit niet vergunningplichtig is, dan is het beroep ongegrond.
Verschil in rechtskarakter vlgs rechtbank Gelderland versus rechtbank Oost-Brabant wordt niet opgelost.
Voor de beoordeling van het hoger beroep is een bespreking van de betekenis van een positieve weigering bij andere toekomstige besluiten niet nodig. Daarom komt de Afdeling daar in deze uitspraak niet aan toe. De betekenis van een positieve weigering bij een wijziging of uitbreiding van een activiteit of bij wijziging van regelgeving, kan aan de orde worden gesteld in een procedure over een besluit dat in het kader daarvan wordt genomen.
Rb. Midden-Nederland 17 januari 2024, ECLI:NL:RBMNE:2024:145 (Wnb, art. 2.4 Wnb, aanschrijvingsbevoegdheid, passende maatregelen, peilbesluit , positie Waterschap vs positie GS)
Verzoek tot toepassing van de provinciale aanschrijvingsbevoegdheid ex art. 2.4 Wnb. Kan het waterschap als waterbeheerder worden verplicht tot het verhogen van het waterpeil als passende maatregel? Hoe verhoudt de provinciale aanschrijvingsbevoegdheid uit de Wet natuurbescherming zich tot de positie van het waterschapsbestuur en diens bevoegdheden uit de Waterwet en inmiddels de Omgevingswet?
De rechtbank stelt voorop dat de Waterwet het mogelijk maakte en dat de Omgevingswet het mogelijk maakt om een peilbesluit te nemen of om een bestaand peilbesluit te wijzigen met het oog op de instandhoudingsdoelstellingen van een Natura 2000-gebied. Het belang daartoe kan namelijk worden geschaard onder de in deze wetten genoemde doelstelling van de verbetering van de ecologische kwaliteit van watersystemen. De waterbeheerder mag echter niet zonder meer en enkel met het oog op die doelstelling een peilbesluit nemen. Hij moet bij de invulling van zijn beoordelingsruimte een afweging maken van alle wettelijke doelstellingen. Daartoe behoort bijvoorbeeld ook de maatschappelijke functie van het watersysteem voor agrarisch gebruik. De uitkomst van een dergelijke afweging binnen de aan de waterbeheerder toekomende beoordelingsruimte kan daarom zijn dat het waterpeil lager wordt vastgesteld dan het peil dat wenselijk zou zijn wanneer enkel zou worden gekeken naar de belangen van de natuur. Het waterschap heeft er dan ook terecht op gewezen dat zijn algemeen bestuur een bredere belangenafweging moet maken (en heeft moeten maken) voor de vaststelling van het peil in het natuurgebied dan de afweging die VNMW voorstaat. Deze afweging is aan de waterbeheerder bij het vaststellen van een peilbesluit en kan niet door gedeputeerde staten worden gemaakt bij de beslissing over de inzet van de aan hen op grond van artikel 2.4 van de Wet natuurbescherming toekomende aanschrijvingsbevoegdheid, omdat die bevoegdheid daarin niet voorziet. De rechtbank oordeelt dan ook dat gedeputeerde staten bij de uitoefening van die bevoegdheid niet zelf mogen bepalen dat de belangen van een Natura 2000-gebied bij een wijziging van het waterpeil voorgaan op andere belangen bij het handhaven van het waterpeil.
De rechtbank concludeert dat een waterschap niet rechtmatig kan voldoen aan een aanschrijving in de zin van artikel 2.4, tweede lid, van de Wnb tot het wijzigen van het waterpeil, als het doel daarvan enkel en alleen zou zijn dat een peil wordt vastgesteld dat de natuurbelangen optimaal dient. Het voor het opvolgen van zo’n aanschrijving noodzakelijke peilbesluit zou immers in strijd met de Waterwet en inmiddels met de Omgevingswet voorbij gaan aan de door de waterbeheerder te maken afweging van overige doelstellingen en belangen. De Waterwet stond en de Omgevingswet staat dan in de weg aan de uitvoerbaarheid van een dergelijke aanschrijving als passende maatregel. Bij de afweging van het wel of niet inzetten van hun aanschrijvingsbevoegdheid moeten gedeputeerde staten hiermee rekening houden. Zij moeten van een aanschrijving afzien als daarvoor (een wijziging van) een peilbesluit noodzakelijk is. Dat doet zich in deze zaak voor.
ABRvS 11 oktober 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3775 (Omgevingsvergunning, hertstelbesluit, stikstof, monitoring, hand-aan-de-kraan)
Centraal staat een omgevingsvergunning verleend voor het oprichten van een inrichting voor het drogen en vergassen van mest en het bouwen van een bouwwerk. Het gaat om een inrichting voor de productie van duurzame groene energie (groengas) en Bio-Based Carbon (koolstof). Voor de productie worden mest en digestaat vergast.
Na een tussenuitspraak van de rechtbank is een herstelbesluit genomen. Met het herstelbesluit van 27 oktober 2021 heeft het college de motivering van het besluit van 25 februari 2020 aangevuld en daaraan nadere voorschriften verbonden over de ammoniakemissie (een maximum), de metingen van het rendement van de luchtwassers en de monitoring. Vergunninghouder heeft op de zitting verduidelijkt dat zij door de continue monitoring op elk moment kan stoppen met de inname van rundvee-, vleesvarkens- en zeugenmest als het ammoniakemissieplafond dreigt te worden overschreden. Op dat moment komt het droogproces stil te liggen en stopt de ammoniakemissie. Vergunninghouder kan dan verder met het vergassen van nagedroogde kippenmest en digestaat, waarbij geen ammoniakemissie vrijkomt omdat die stoffen niet hoeven te worden nagedroogd. Met de aanvullende voorschriften in het herstelbesluit is gewaarborgd dat de significante gevolgen voor Natura 2000-gebieden in de omgeving van de beoogde inrichting onder alle omstandigheden zijn uitgesloten. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de rechtbank het besluit van 27 oktober 2021 ten onrechte vernietigd en had zij de rechtsgevolgen van het besluit van 25 februari 2020 in stand moeten laten.
ABRvS 31 januari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:382 (Rijksinpassingsplan, windpark, Nevele, Activiteitenbesluit, Activiteitenregeling, windturbinenormen)
Centraal staat de partiële herziening van het rijksinpassingsplan “Windpark N33”. De Afdeling gaat in op de omvang van het bestreden besluit, die de reikwijdte van de inhoudelijke beoordeling van de Afdeling bepaalt. Het belangrijkste bezwaar van de omwonenden is namelijk dat de ministers bij het nemen van het bestreden besluit ten onrechte niet opnieuw een integrale beoordeling hebben gemaakt van de ruimtelijke gevolgen van het rijksinpassingsplan Windpark N33, ook al is dat plan onherroepelijk. Het rijksinpassingsplan Windpark N33 maakt de oprichting en exploitatie van het windpark N33 mogelijk en is met de uitspraak van de Afdeling van 29 mei 2019 onherroepelijk geworden. De ministers hebben met het bestreden besluit artikel 4.1.3, onder b, van de regels van het rijksinpassingsplan Windpark N33 gewijzigd.
De Afdeling deelt het standpunt van appellanten dat de ministers verplicht waren het rijksinpassingsplan Windpark N33 geheel te herzien, en daarbij alle ruimtelijke gevolgen van dat plan opnieuw te beoordelen niet.
De ministers hebben er voor gekozen om artikel 4.1.3 onder b, van de regels van het plan te wijzigen, om dat in lijn te brengen met de bestaande voorschriften voor luchtvaartveiligheid. Die wijziging houdt geen verband met normen voor geluid of bepalingen over lichtschittering en slagschaduw in het Activiteitenbesluit en de Activiteitenregeling, zoals die destijds golden en waarover de uitspraak van 30 juni 2021 gaat. De reikwijdte van het bestreden besluit is beperkt tot de (ambtshalve) wijziging van de planregel over obstakelverlichting. Aan een beoordeling van de opgeworpen gronden met betrekking tot het Nevele-arrest komt de Afdeling dan ook niet toe.
ABRvS 27 december 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4845 (Planschade, Wro, art. 6.1 Wro, illegale situatie)
Bepalingen van een nieuwe planologische maatregel, waarbij bestaand illegaal gebruik positief wordt bestemd, kunnen in beginsel geen basis vormen voor het toekennen van een tegemoetkoming in planschade. De schade wordt in dat geval niet geacht voort te vloeien uit bepalingen van de nieuwe planologische maatregel, maar uit het eerdere illegale gebruik. Dit beginsel lijdt slechts uitzondering als de aanvrager de bezwaren tegen de illegale situatie in voldoende mate heeft geuit jegens het bevoegd gezag. De Afdeling verwijst naar ABRS 07 november 2007 (ECLI:NL:RVS:2007:BB7332). In dit geval wordt geoordeeld dat deze uitzondering zich hier niet voordoet. Dit betekent dat de schade niet voor vergoeding in aanmerking komt.