In deze aflevering van ‘IBR – De podcast’ behandelen Fleur Onrust (SIX advocaten) en Daan Korsse (Soppe Gundelach advocaten) recente jurisprudentie en actualiteiten op het gebied van het omgevingsrecht, natuurbeschermingsrecht, soortenbescherming en stikstof.
Op zoek naar meer kennis over de Omgevingswet? Klik hier voor het actuele cursusaanbod over de Omgevingwet bij het Instituut voor Bouwrecht.
ABRvS 12 april 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1433 (Delfzijl-Zuid) en ABRvS 12 april 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1446, (Windpark Karolinapolder) Omgevingsvergunning, bestemmingsplan, windpark Delfzijl-Zuid. regionale normen. Vervolg op tussenuitspraak ABRvS (ECLI:NL:RVS:2021:1395). De Afdeling ziet in het licht van de aan de raad toekomende beslisruimte geen grond voor het oordeel dat de raad niet tot de door hem zelf gekozen normen voor geluid, slagschaduw en externe veiligheid heeft mogen besluiten. Er is ook geen grond voor het oordeel dat het college de aanvraag van Koepel vanwege het belang van de bescherming van het milieu had moeten weigeren.De Afdeling ziet geen grond voor het oordeel dat de raad met het herstelbesluit geen actuele, deugdelijke op zichzelf staande en op de lokale situatie toegesneden motivering voor de gestelde normen heeft gegeven, zoals bedoeld in de tussenuitspraak. De Afdeling ziet in het licht van de aan de raad toekomende beslisruimte dan ook geen grond voor het oordeel dat de raad niet tot de door hem zelf gekozen normen voor geluid, slagschaduw en externe veiligheid heeft mogen besluiten. Er is ook geen grond voor het oordeel dat het college de aanvraag van Koepel vanwege het belang van de bescherming van het milieu had moeten weigeren.
ABRvS 5 april 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1299 (Tussenuitspraak VIaA15)
Natuurbeschermningsrecht. Stikstof. Rekenmiodel. AERIUS calculator. 25 km. In deze uitspraak wordt een oordeel gegeven over de rekenafstand van 25 km voor de berekening van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden en over het gebruik van het rekenmodel SRM2+ voor depositieberekeningen voor wegverkeer. De Afdeling komt in deze tussenuitspraak tot de conclusie dat de minister de rekenafstand van 25 km mocht toepassen. De minister heeft, onder verwijzing naar rapporten van het RIVM, TNO en een expertoordeel, deugdelijk gemotiveerd dat 25 km de grens is waarbinnen met het rekenmodel OPS nog wetenschappelijk betrouwbare uitspraken kunnen worden gedaan over de depositie van een individuele bron. De minister kon op basis van die rapporten concluderen dat een berekende depositiebijdrage van een project op een detailniveau van een hectare op meer dan 25 km van de emissiebron niet meer redelijkerwijs toerekenbaar is aan het project. De toepassing van een rekenafstand die gebaseerd is op de beste wetenschappelijke kennis ter zake acht de Afdeling niet in strijd met artikel 6, derde lid, van de Habitatrichtlijn. De Afdeling licht in de uitspraak vervolgens toe wat de toepassing van de rekenafstand betekent voor de beoordeling van de gevolgen van deposities die buiten de rekenafstand plaatsvinden. De deposities die buiten 25 km plaatsvinden zijn onderdeel van de totale depositie in Nederland. De overheid is verantwoordelijk voor het treffen van instandhoudings- of passende maatregelen voor het behoud of het voorkomen van verslechtering van de kwaliteit van habitattypen en leefgebieden van soorten als gevolg van de totale deposities. Dat zijn verplichtingen die voortvloeien uit artikel 6, eerste en tweede lid, van de Habitatrichtlijn. De overheid moet daar invulling aan geven. De Wet natuurbescherming biedt daarvoor verschillende instrumenten. De deposities buiten 25 km worden door de rekenafstand dus niet betrokken in een voortoets of passende beoordeling van een plan of project en worden ook niet op een andere wijze bij de verlening van een toestemming voor een plan of project betrokken. De vraag of de bevoegde bestuursorganen met de juiste maatregelen en tijdig invulling geven aan de verplichting om instandhoudings- en passende maatregelen te treffen in relatie tot de totale depositiebijdrage in een Natura 2000-gebied is naar het oordeel van de Afdeling bij een besluit waarbij toestemming wordt verleend voor een plan of project niet aan de orde. Daarom komt de Afdeling in een procedure over de toestemmingverlening van een plan of project niet toe aan de bespreking van beroepsgronden die over de keuze of uitvoering van instandhoudings- en passende maatregelen gaan.
ABRvS 15 februari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:579
Conclusie van staatsraad AG Wattel over de verhouding tussen het overtrederschap in de rechtspraak van de Afdeling en het strafrechtelijke (functionele) daderschap.Volgens staatsraad advocaat-generaal Wattel zit er licht tussen de wijze waarop in het bestuursrechthet begrip ‘overtreder’ en in het strafrecht het begrip ‘functioneel daderschap’ wordt uitgelegd. Dat zou echter niet het geval moeten zijn. De bestuursrechter zou moeten aansluiten bij de uitleg die in het strafrecht aan daderschap wordt gegeven, omdat de wetgever dat zo heeft beoogd. Die is uitgegaan van een uniform overtredersbegrip voor alle sancties, zowel herstelsancties als bestraffende sancties. Als dat tot maatschappelijk ongewenste situaties leidt, dan moet de bestuursrechter daarop wijzen, zodat de wetgever kan ingrijpen.
Conclusie AG Nijmeijer 5 april 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1367
De Advocaat-Generaal buigt zich over de vraag of er reden bestaat om af te stappen van het evidentiecriterium dat in de rechtspraak wordt gehanteerd bij een exceptieve toetsing van bestemmingsplannen. Het evidentiecriterium brengt tot uitdrukking dat de exceptieve toetsing van een planregel niet zover strekt dat het desbetreffende onderdeel van het bestemmingsplan opnieuw kan worden onderworpen aan de bij de rechtmatigheidstoetsing van dat plan in het vernietigingsberoep door de Afdeling te hanteren toetsingsmaatstaf. In de conclusie neemt de Advocaat-Generaal het standpunt in dat er in algemene zin geen reden bestaat om het evidentiecriterium niet langer toe te passen. Een mogelijke uitzondering ziet hij in de toetsing van beleidsregels die ter uitwerking van een vage norm in het bestemmingsplan zijn vastgesteld nadat het plan onherroepelijk is geworden, omdat die beleidsregels nog niet eerder door de rechter konden worden getoetst.
ABRvS 29 maart 2013, ECLI:NL:RVS:2023:1239 (Parkeerterrein)
Het college van burgemeester en wethouders heeft planologische medewerking aan het aanleggen van een parkeerterrein in afwijking van het bestemmingsplan geweigerd, omdat met de initiatiefnemer geen overeenstemming kon worden bereikt over het kostenverhaal. Dat is volgens de Afdeling niet toegestaan. Planologische medewerking aan een met het geldende planologisch regime strijdig bouwplan, waartegen op zich geen planologische bezwaren bestaan, kan niet worden geweigerd, omdat de initiatiefnemer weigert de betaling van een financiële bijdrage overeen te komen. Het verhaal van kosten voor het ambtenarenapparaat in verband met bouwplannen die niet worden vermeld op de kostensoortenlijst is mogelijk op basis van de Legesverordening, maar met die regeling kan niet een weigeringsgrond voor een omgevingsvergunning worden geïntroduceerd die buiten het stelsel van de Wro ligt.
ABRvS 8 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:919 (Toepassing van de coördinatieregeling uit de Wro)
De Afdeling overweegt dat de toepassing van de regeling alleen mogelijk is voor afzonderlijke besluiten die nodig zijn voor of bijdragen aan het beoogde bouwplan. Een huisnummerbesluit wordt niet aangemerkt als een dergelijk besluit, omdat het niet meer behelst dan het toekennen van een eigen nummeraanduiding aan een verblijfsobject om de identiteit van een verblijfsobject te bepalen. Aan een huisnummer worden ook geen rechten of verwachtingen ontleend met betrekking tot het planologisch regime dat op de betrokken bebouwing van toepassing is. De toepassing van de coördinatieregeling was daarom in dit geval niet gerechtvaardigd.