Blog

(Extreme) prijsstijgingen van bouwmaterialen: voor wiens rekening komt dat?

Door : mr. J.R. (Jeroen) Hoogendoorn - 14 april 2022

De prijzen van bouwgrondstoffen- en materialen rijzen de pan uit. Hout, staal, maar ook eindproducten zoals isolatiemateriaal en PVC hebben de afgelopen maanden een extreme prijsstijging laten zien. Ter illustratie: stalen kokers en buizen zijn sinds december 2020 bijna in prijs verdubbeld. Uit een rondgang van Cobouw blijkt dat sprake is van een ‘totale gekte’ op de wereldwijde markt, veroorzaakt door een cocktail van verschillende factoren: de coronacrisis, handelsconflicten, de sluiting van fabrieken in de Verenigde Staten en de stremming in het Suezkanaal [1]. De relatief korte periode waarin de prijzen zo enorm zijn gestegen, kan tot gevolg hebben dat aannemers tijdens een bouwproject geconfronteerd worden met extra bouwkosten waar zij voorafgaand aan het project niet op hebben gerekend. Dit zorgt voor discussie tussen de aannemer en opdrachtgever over de vraag voor wiens rekening deze bouwkosten komen. In dit redactioneel schetst mr. Jeroen Hoogendoorn kort het juridisch kader waarin deze discussie plaatsvindt en welke factoren bepalend kunnen zijn voor de vraag wie de rekening van extreme prijsstijgingen gepresenteerd krijgt.

Voor meer relevante informatie over dit onderwerp, zie:

De problematiek van (extreme) prijsstijgingen komt ook met grote regelmaat aan bod in het Tijdschrift voor Bouwrecht alsmede Actualiteiten Bouwrecht.

1. Inleiding

Een in beton gegoten zekerheid is dat gedurende een bouwproject aannemers voor verrassingen komen te staan. Dit kunnen onaangename verrassingen zijn, zoals het oplopen van bouwkosten als gevolg van stijgende prijzen van bouwmaterialen. Aannemers kunnen hier tot op zekere hoogte op anticiperen, namelijk bij het sluiten van de overeenkomst. Gedacht kan worden aan het opnemen van een risicoregeling in de overeenkomst die binnen bepaalde grenzen aanspraak geeft op verrekening van wijzigingen van prijzen van bouwmaterialen. Een ander voorbeeld is het opnemen van een afkoopsom voor de stijging van prijzen. Dergelijke contractuele bepalingen hebben echter enkel betrekking op normaal te verwachten prijsstijgingen [2]. In het geval van extreme prijsstijgingen waar aannemers bij het bepalen van de prijs voor het werk geen rekening hoefde te houden, bieden het BW, de UAV 2012 en de UAV-GC 2005 een regeling. De uitwerking van deze regelingen in de praktijk laat zien dat het vaak de aannemer is die de rekening van de hogere bouwkosten als gevolg van extreme prijsstijgingen op zijn bord krijgt.

Hieronder wordt allereerst art. 6:258 BW besproken, waarin de algemene regeling van het leerstuk van onvoorziene omstandigheden is geregeld. Daarna wordt art. 7:753 BW behandeld en de verhouding van dit artikel ten opzichte van art. 6:258 BW – waarvan art. 7:753 BW een precisering is. Vervolgens komen par. 47 UAV 2012 en par. 44 lid 1 sub c UAV-GC 2005 aan bod. Ook wordt bezien of en zo ja in hoeverre prijsstijgingen behoren tot het ondernemersrisico van de aannemer.

2. Onvoorziene omstandigheden, art. 6:258 BW

De algemene regeling voor onvoorziene omstandigheden is art. 6:258 BW [3]. Het artikel geeft, kort samengevat, de rechter de mogelijkheid om in het geval van onvoorziene omstandigheden op verzoek van één der partijen de overeenkomst te wijzigen of te ontbinden:

Artikel 6:258
1. De rechter kan op verlangen van een der partijen de gevolgen van een overeenkomst wijzigen of deze geheel of gedeeltelijk ontbinden op grond van onvoorziene omstandigheden welke van dien aard zijn dat de wederpartij naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid ongewijzigde instandhouding van de overeenkomst niet mag verwachten. Aan de wijziging of ontbinding kan terugwerkende kracht worden verleend.
2. Een wijziging of ontbinding wordt niet uitgesproken, voor zover de omstandigheden krachtens de aard van de overeenkomst of de in het verkeer geldende opvattingen voor rekening komen van degene die zich erop beroept.
3. Voor de toepassing van dit artikel staat degene op wie een recht of een verplichting uit een overeenkomst is overgegaan, met een partij bij die overeenkomst gelijk.

Voor een geslaagd beroep op art. 6:258 BW moet op grond van lid 1 aan twee vereisten zijn voldaan. Ten eerste moet sprake zijn van een onvoorziene omstandigheid. Dit is een omstandigheid die zich na het sluiten van de overeenkomst heeft voorgedaan, terwijl partijen bij het sluiten van de overeenkomst geen rekening hebben gehouden met de mogelijkheid van het intreden van die omstandigheid, dan wel in de overeenkomst stilzwijgend is verdisconteerd [4]. Of hiervan sprake is betreft een kwestie van het uitleggen van de overeenkomst. Omstandigheden waar aan kan worden gedacht is de plotselinge schaarste van een bepaalde grondstof of product, aanzienlijke geldontwaarding, een nieuwe uitvinding, een verstoring in ernstige mate van de waardeverhouding tussen de wederzijdse prestaties en het bereikt zijn of onbereikbaar zijn geworden van het doel dat partijen met de overeenkomst hadden [5]. Ten tweede mag de wederpartij naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid een ongewijzigde instandhouding van de overeenkomst niet verwachten. Aan dit vereiste zal niet snel zijn voldaan. De redelijkheid en billijkheid brengen immers mee dat in de eerste plaats geldt: trouw aan het gegeven woord. Afwijking daarvan wordt slechts bij uitzondering toegelaten [6].

3. Kostenverhogende omstandigheden, art. 7:753 BW

Als gezegd kunnen aannemers tijdens de uitvoering van een bouwproject geconfronteerd worden met omstandigheden waarmee zij bij het sluiten van de overeenkomst geen rekening hoeven gehouden. Deze omstandigheden kunnen een risico vormen voor het welslagen van het bouwproject. Een extreme stijging in de prijs van bouwmaterialen waardoor de bouwkosten hard oplopen kan zo’n omstandigheid zijn, maar ook bijvoorbeeld het intreden van een pandemie waardoor het project niet conform de overeengekomen datum wordt opgeleverd [7].

Art. 7:753 BW is een precisering van art. 6:258 BW voor de aannemingsovereenkomst [8]. Het artikel opent voor het geval van kostenverhogende omstandigheden die de aannemer niet heeft verdisconteerd bij het bepalen van de prijs van het werk, mogelijkheden om tot prijsaanpassing te komen [9]. Het artikel luidt als volgt:

Artikel 7:753
1. Indien na het sluiten van de overeenkomst kostenverhogende omstandigheden ontstaan of aan het licht komen zonder dat zulks aan de aannemer kan worden toegerekend, zal de rechter op vordering van de aannemer de overeengekomen prijs geheel of gedeeltelijk aan de kostenverhoging kunnen aanpassen, mits de aannemer bij het bepalen van de prijs geen rekening heeft behoeven te houden met de kans op zulke omstandigheden.
2. De aannemer mag de prijs zonder tussenkomst van de rechter aanpassen, indien de kostenverhoging het gevolg is van door de opdrachtgever verschafte onjuiste gegevens welke voor de prijsbepaling van belang zijn, tenzij de aannemer de onjuistheid der gegevens vóór het vaststellen van de prijs had behoren te ontdekken.
3. Het in de leden 1 en 2 bepaalde geldt slechts indien de aannemer de opdrachtgever zo spoedig mogelijk voor de noodzaak van een prijsverhoging heeft gewaarschuwd, opdat deze tijdig hetzij gebruik kan maken van het hem in artikel 764 toegekende recht, hetzij een voorstel kan doen tot beperking of vereenvoudiging van het werk.

Lid 1 bepaalt dat de rechter op vordering van de aannemer de aanneemsom kan aanpassen wegens kostenverhogende omstandigheden die na het sluiten van de overeenkomst zijn ontstaan of aan het licht zijn getreden. Wil een dergelijke vordering slagen, dan moet aan twee vereisten zijn voldaan. Ten eerste mogen de kostenverhogende omstandigheden niet aan de aannemer zijn toe te rekenen. Dit vereiste wordt ingevuld aan de hand van de aard van de overeenkomst en de omstandigheden van het geval [10]. Ten tweede is vereist dat de aannemer ten tijde van de contractsluiting geen rekening hoefde te houden met de kans dat deze kostenverhogende omstandigheden zich zouden voordoen [11]. De, gelet op de aard van het werk en de omstandigheden waaronder het moet worden uitgevoerd, ten tijde van de contractsluiting normaal te verwachten risico’s, zal de aannemer derhalve in zijn prijs moeten verdisconteren. De rechter zal moeten onderzoeken in hoeverre de aannemer rekening had moeten houden met het zich voordoen van kostenverhogende omstandigheden. De mate waarin dat het geval is wordt aan de aannemer toegerekend als een door hem te dragen ondernemersrisico. Het feit dat een bepaald type kostenverhoging zich in het verleden al eens heeft voorgedaan betekent overigens niet dat men daar in het vervolg voortaan steeds rekening mee moet gaan houden [12]. Ingevolge lid 3 is de aannemer gehouden de opdrachtgever zo spoedig mogelijk te waarschuwen voor de noodzaak van een prijsverhoging [13].

4. Kostenverhogende omstandigheden, par. 47 UAV 2012

Naast bepalingen voor specifieke gevallen (zie bijvoorbeeld par. 6 lid 12 en 13, par. 29 lid 3 en par. 44 lid 2 UAV 2012) bevat par. 47 UAV een algemene regeling van kostenverhogende omstandigheden:

Par. 47 UAV 2012
1.Onder kostenverhogende omstandigheden worden in deze paragraaf verstaan omstandigheden die van dien aard zijn dat bij het tot stand komen van de overeenkomst geen rekening behoefde te worden gehouden met de kans dat zij zich zouden voordoen, die de aannemer niet kunnen worden toegerekend en die de kosten van het werk aanzienlijk verhogen.
2. Indien kostenverhogende omstandigheden als bedoeld in het eerste lid intreden heeft de aannemer aanspraak op bijbetaling, in voege als omschreven in het volgende lid en behoudens het bepaalde in het vierde lid.
3. Indien de aannemer van oordeel is dat kostenverhogende omstandigheden zijn ingetreden dient hij de opdrachtgever hiervan zo spoedig mogelijk schriftelijk op de hoogte te stellen. Alsdan zal de opdrachtgever op korte termijn met de aannemer overleg plegen omtrent de vraag of kostenverhogende omstandigheden zijn ingetreden en zo ja, in hoeverre de kostenverhoging naar redelijkheid en billijkheid zal worden vergoed.
4. De opdrachtgever is gerechtigd om in plaats van toe te stemmen in een vergoeding als bedoeld in het derde lid het werk te beperken, te vereenvoudigen of te beëindigen; alsdan zal het door de opdrachtgever verschuldigde naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid worden vastgesteld.
5. Indien in de UAV of elders in de overeenkomst bijzondere voorschriften zijn opgenomen omtrent kostenverhogende of buitengewone omstandigheden, is voor wat de in die voorschriften geregelde gevallen betreft het bepaalde in deze paragraaf niet van toepassing.

Van kostenverhogende omstandigheden in de zin van par. 47 lid 1 UAV is sprake indien 1) de omstandigheden van dien aard zijn dat bij de totstandkoming van de overeenkomst geen rekening behoefde te worden gehouden met de kans dat zij zich zouden voordoen, 2) de omstandigheden de aannemer niet kunnen worden toegerekend en 3) sprake is van aanzienlijke verhoging van de kosten van het werk. Daar waar het eerste en het tweede vereiste dezelfde zijn als die gelden voor art. 7:753 BW, betreft het derde vereiste een aanvulling op het wetsartikel. Dit vereiste uit par. 47 lid 1 UAV 2012 – ook wel het ‘aanzienlijkheidsvereiste’ genoemd – houdt in dat de omstandigheden de kosten van het werk aanzienlijk verhogen.

4.1 Aanzienlijke kostenverhoging

Er geldt geen vast criterium voor het antwoord op de vraag wanneer sprake is van van een aanzienlijke kostenverhoging. In de praktijk blijken daarvoor verschillende criteria te worden gehanteerd [14]. Voorbeelden daarvan zijn: de verhouding van de stijging van de kosten met het oorspronkelijke kostenpeil dan wel met een redelijke winstmarge; de verhouding van de stijging van de kosten met een absoluut bedrag [15]. De Raad van de Arbitrage voor de Bouw (die onlangs zijn naam veranderde in De Raad van Arbitrage in Bouwgeschillen) lijkt een kostenstijging die overeenkomst met 5% van de aanneemsom in de regel als aanzienlijk aan te merken. Zie bijvoorbeeld een vonnis van de RvA uit 2016 waarin hij oordeelt: ‘Inmiddels wordt door de Raad bij de toepassing van § 47 UAV als vuistregel gehanteerd dat een kostenverhoging van meer dan 5% op het gehele aangenomen werk in beginsel als aanzienlijk kan worden aangemerkt’ [16]. Of een vonnis uit 2017, waarin de RvA overweegt: ‘Paragraaf 47 lid 1 UAV 1989/2012 heeft het, naast het geen rekening behoeven te houden met de kans dat de kostenverhogende omstandigheden zich voordoen, alleen over een aanzienlijke verhoging van de kosten van het werk. Daarvan is als vuistregel een percentage van vijf genoemd, en wel 5% van de totale aanneemsom. Als sprake is van een overschrijding met 5% van de aanneemsom als gevolg van een prijsverhoging van een onderdeel van het aangenomen werk, in het onderhavige geval de levering van staal, dan kan in beginsel van een aanzienlijke verhoging van de kosten van het werk worden gesproken.’ [17].

De reden dat het begrip ‘aanzienlijk’ niet in de UAV 2012 is geconcretiseerd, is dat in de rechtspraak geen vast percentage gehanteerd wordt om te spreken van een aanzienlijke kostenverhoging en dat het afhankelijk is van de omstandigheden van het geval [18]. Zie in dat kader ook de uitspraak van het Hof Den Haag uit 2012, waarin het hof oordeelde dat het antwoord op de vraag of sprake is van een aanzienlijke verhoging van de kosten, een normatieve invulling behoeft waarbij naar alle omstandigheden van het geval moet worden gekeken. Een vuistregel wordt door het hof niet gegeven. Het hof benoemt wel de volgende drie (niet uitputtende) omstandigheden: 1) de mate waarin tegenover de kostenstijging zich elders in het werk kostendalingen hebben voorgedaan, 2) de uiteindelijke winstgevendheid van het gehele project en 3) de mate van voorzienbaarheid van de kostenstijging op het moment van opdrachtverlening [19].

5. Onvoorziene omstandigheid, par. 44 lid 1 sub c UAV-GC 2005

De UAV-GC 2005 regelt ook het onderwerp van de onvoorziene omstandigheden, en wel in par. 44 lid 1 sub c UAV-GC 2005:

Par. 44 lid 1 sub c UAV-GC 2005:
1. Behoudens het bepaalde in § 45 heeft de Opdrachtnemer uitsluitend recht op kostenvergoeding en/of termijnsverlenging indien:
[…]
(c) zich een onvoorziene omstandigheid voordoet van dien aard dat de Opdrachtgever naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet mag verwachten dat de Overeenkomst ongewijzigd in stand blijft.

Deze bepaling sluit naadloos aan bij art. 6:258 BW dat, zoals gezegd, zeer terughoudend wordt toegepast (vgl. par. 2). Een voorbeeld daarvan is een vonnis van de RvA uit 2017, waarin arbiters oordeelden dat bij toepassing van art. 6:258 BW van een onvoorziene omstandigheid geen sprake is bij een toename van de kosten van het werk van 11%. Dat is wel het geval bij een toename van de kosten van het werk met 17% [20]. Deze uitspraak is relevant voor aanneemingsovereenkomsten waarop de UAV-GC 2005 van toepassing is, nu par. 44 lid 1 sub c UAV-GC 2005 naadloos aansluit bij art. 6:258 BW.

6. Ondernemersrisico

Wanneer extreme prijsstijgingen zich voordoen waardoor sprake is van kostenverhogende omstandigheden, kan de aannemer recht hebben op bijbetaling. ‘Normale’ prijsstijgingen – dat zijn prijsstijgingen waarmee de aannemer redelijkerwijs rekening had kunnen houden – blijven echter voor rekening en (daarmee risico) van de aannemer. Deze prijsstijgingen behoren tot het ondernemersrisico van de aannemer.

In beginsel komen prijsstijgingen enkel voor bijbetaling in aanmerking voor zover deze het ondernemersrisico overstijgen. De mate van prijsstijging waar de ondernemer rekening mee had moeten houden wordt niet uitgedrukt in een vast percentage van de prijsstijging, maar hangt af van verschillende factoren. Bijvoorbeeld de professionaliteit van de aannemer en de vraag of er voor het aangaan van de overeenkomst signalen zijn geweest dat de prijs zou gaan stijgen (denk aan berichtgeving over te verwachten prijsstijgingen) [21]. De mate van kennis van de aannemer over de markt is ook een factor. Indien een aannemer veel verstand heeft van de markt van het betreffende product, kan sprake zijn van een ondernemersrisico van 20% van de prijsstijging, aldus een vonnis van de RvA [22].

7. Extreme prijsstijgingen vaak voor rekening aannemer

In de inleiding van deze bijdrage is gesteld dat het vaak de aannemer is die de rekening van de hogere bouwkosten als gevolg van extreme prijsstijgingen op zijn bord krijgt. De reden is dat, zeker bij de grotere werken, doorgaans gecontracteerd wordt met gebruik van de UAV 2012 of de UAV-GC 2005. De horde die de aannemer in dat geval moet nemen om extreme prijsstijgingen vergoed te krijgen van de opdrachtgever, is hoog. Allereerst moet de prijsstijging niet vallen onder het ondernemersrisico van de aannemer. Daarna moet de prijssijting een impact op de aanneemsom hebben van (meer dan) 5% onder de UAV 2012 of (meer dan) 11% onder de UAV-GC 2005. Deze hoge horde leidt ertoe dat de aannemer nauwelijks met succes een beroep kan doen op par. 47 UAV of par. 44 lid 1 sub c UAV-GC. Hoewel art. 7:753 een ‘mildere’ regeling is voor de aannemer, zal dit artikel vaak niet van toepassing zijn, omdat, zoals gezegd, op aannemingsovereenkomsten vaak standaard algemene voorwaarden worden overeengekomen (UAV 2012 of UAV-GC 2005) die in de plaats komen van de wettelijke regeling.

8. Conclusie

Het antwoord op de vraag of extreme prijsstijgingen van bouwgrondstoffen- en materialen beschouwd kunnen worden als een kostenverhogende of onvoorziene omstandigheid die op grond van art. 7:753 BW, par. 47 UAV 2012 resp. par. 44 lid 1 sub c UAV-GC 2005 niet voor rekening van de aannemer komen, is afhankelijk van verschillende factoren en de omstandigheden van het geval. In de praktijk is het echter zo dat deze prijsstijgingen vaak wel voor rekeneing van de aannemer komen, indien gecontracteerd is met toepassing van algemene standaardvoowaarden (UAV 2012 en UAV-GC 2005). Aan art. 7:753 wordt in dat geval niet toegekomen.

Deze bijdrage is eerder al op 29 april 2021 gepubliceerd in Actualiteiten Bouwrecht.

Voetnoten

1. Zie Cobouw 14 april 2021, https://www.cobouw.nl/marktontwikkeling/nieuws/2021/04/gekte-op-bouwmaterialenmarkt-zulke-prijsstijgingen-heb-ik-in-geen-twintig-jaar-meegemaakt-101294749
2. 1. M.A.B. Chao-Duivis & M.A. van Wijngaarden, Bouw- en Aanbestedingsrecht (serie Bouw- en Aanbestedingsrecht), deel 17, Zutphen: Uitgeverij Paris 2016, par. 4.2. Ook Asser/Van den Berg 7-VI 2017/156.
3. Art. 6:258 BW is voor het geval van onvoorziene omstandigheden een lex specialis van de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid als neergelegd in art. 6:248 lid 2 BW. Zie J.G.F. Rijlaarsdam, ‘Onvoorziene en kostenverhogende omstandigheden, in het bijzonder in de bouw’, in: J.F. de Groot & H.M. Slaghekke (red.), Frank en Vrij. Thunnissen-bundel, Den Haag: Instituut voor Bouwrecht 2009, p. 46-48.
4. Zie C.J. van Zeben, J.W. du Pon & M.M. Olthof, Parlementaire geschiedenis van het nieuwe Burgerlijk Wetboek, Deventer: Wolters Kluwer 1981, p. 968, 971 en 973.
5. Parl. Gesch. Boek 6 BW, p. 968-969, 972 en 975-976.
6. Rijlaarsdam 2009, p. 47.
7. Zie o.m. M.A. Moolhuizen & L.E. van Hellenberg Hubar, ‘Het aangaan van aannemingsovereenkomsten in tijden van corona’, TBR 2020/103, p. 671-677; B.D.A. Zwart, ‘De coronacrisis; nu wél onvoorziene omstandigheden? De lockdown, praktische onmogelijkheden in bouwprojecten en de recessie’, TBR 2020/63, p. 418-428.
8. Zie Asser/Van den Berg 7-VI 2017/150.
9. H.L. van der Beek, in T&C Bouwrecht, art. 7:753 BW, aant. 1.
10. Kamerstukken II 1992/93, 23 095, nr. 3, p. 21.
11. Zie Rijlaarsdam 2009, p. 49: ‘Indien voor wat betreft criterium b wordt aangenomen dat de aannemer rekening heeft moeten houden met de kans dat zich kostenverhogende omstandigheden voordoen komt veelal de vrzaag aan de orde in welke mate dat het geval was. Een element dat daarbij zeker een rol speelt is de vraag of zich al eerder – en mogelijk vaker – dergelijke omstandigheden hebben voorgedaan, maar een eenduidig criterium is ook daaruit niet te destilleren.’
12. Asser/Van den Berg 7-VI 2017/150. Zie voor een uitgebreid overzicht van jurisprudentie over de vraag in hoeverre een aannemer rekening had moeten houden met de mogelijkheid van kostenverhogende omstandigheden: Chao-Duivis & Van Wijngaarden 2016, par. 4.6.1-2.
13. Art. 7:753 lid 2 BW bepaalt dat de aannemer zonder tussenkomst van de rechter de aanneemsom mag aanpassen indien de kostenverhoging het gevolg is van door de opdrachtgever onjuist verschafte gegevens welke voor de prijsbepaling wel van belang waren. Indien de aannemer echter de onjuistheid van de gegevens voor het vaststellen van de aanneemsom had behoren te ontdekken dient hij de kostenverhoging voor eigen rekening te nemen. Het oordeel of de aannemer op de hoogte diende te zijn van de onjuistheid van de gegevens is afhankelijk van vele omstandigheden.
14. M.A.B. Chao-Duivis & M.A. van Wijngaarden, Bouw- en Aanbestedingsrecht (serie Bouw- en Aanbestedingsrecht), deel 15, Zutphen: Uitgeverij Paris 2016, nr. 897.
15. M.A.B. Chao-Duivis, in T&C Bouwrecht, par. 47 UAV 2012, aant. 1. Zie ook Asser/Van den Berg 7-VI 2017/153.
16. RvA 25 april 2016, No. 35.131, ro. 24.
17. RvA 8 februari 2017, No. 72.067, ro. 41.
18. Zie daarover J.M. van Dunné, ‘Over staalprijzen en zo. Extreme stijging van materiaalkosten en het beroep op paragraaf 47 UAV 1989 wegens kostenverhogende omstandigheden (Deel I)’, TBR 2010/86, p. 479-490; J.M. van Dunné, ‘Over staalprijzen en zo. Extreme stijging van materiaalkosten en het beroep op paragraaf 47 UAV 1989 wegens kostenverhogende omstandigheden (Deel II), TBR 2010/106, p. 581-596.
19. Hof Den Haag 31 januari 2012, ECLI:NL:GHSGR:2012:83, TBR 2016/177, p. 1142, m.nt. W.J.M. Herber die in zijn noot kritiek uit over de wijze waarop het hof deze open norm invult.
20. RvA 8 februari 2017, No. 72.067, TBR 2017/150, p. 1001, m.nt. R.J. Kwaak.
21. Vgl. ook de derde omstandigheid genoemd door het hof Den Haag, par. 4.1.
22. RvA 6 mei 2008, No. 28.276, TBR 2008/166, p. 864, m.nt. W.J.M. Herber.